Dag vrienden,
’t is weer 31 december. Ongelooflijk hoe de tijd vliegt.
Ik weet nog, toen ik een jaar of dertien-veertien was (ik hoor onze jeugd al denken: ‘Daar gaat ie wéér!’), toen leek een jaar gewoon eindeloos. Een jaar: on-o-ver-zich-te-lijk lang, vooral als het 1 september was en ik weer naar school moest. Ik ging niet graag naar school (wist ik veel dat ik dat tot mijn pensioen ging doen) en er gebeurde zo ontzettend weinig.
Toen.
Tegenwoordig sukkelen we van de ene crisis in de andere, er is altijd wel een plek waar de ene partij de andere doodschiet. Altijd wel een moment waarop we denken dat het niet erger kan en hups, daar komt het.
Rentevoeten stijgen en dalen, aandelen blijken niets meer waard, een gegeven regeringswoord blijkt uitstel (afstel).
Het ongeduld stijgt.
Miserie alom.Â
Maar als je goed kijkt, zijn er minstens even veel momenten waarop je denkt: ‘Hè, zo kan het ook!’
Er werd ons jeugd beloofd.Â
En zo zijn er momenten waarop je ontdekt dat onze jongste youngsters Sander, Hans en Lars voor de eerste plaats aan het spelen zijn in ons clubkampioenschap, bijvoorbeeld. Serieus als Kasparov en Kramnik wandelen ze door de zaal, werpen ze een blik op het bord waarop wij, nietige stervelingen, met de houtjes aan het schuiven zijn; ze zuchten eens diep (medelijden?) en hun partij houdt pas op wanneer de anderen al lang in het clublokaal aan hun derde jessenhofke bezig zijn.
Of de momenten waarop je ontdekt dat er vóór het O’Kelly, zoals wij het nu kennen, nog een ander O’Kelly bestond. Een O’Kelly met patsers die met de vingers in de neus kampioen speelden. En die patsers komen op de één of andere manier terug in de club: jaja,  ze zagen wat teveel over vroeger maar ze spelen wel verschrikkelijk goed en opeens draaien de ploegen als nooit tevoren. Zelfs Stefan is terug, hij doet wel alsof hij op een jaar tijd vergeten is hoe een toren sprongen maakt en hoe een koning schaak geeft, maar hij lapt het hem toch maar.
Intussen maakt onze Jos zijn kilometerkes, hij zorgt voor drank en voedt de chipsgeneration, hij ruimt op, telt de kas, veegt de vuile plekjes op, vangt de binnenkomers op, kortom: de Jos is onmisbaar en we waarderen hem eigenlijk veel te weinig.
Onze andere Jos stuurt met de regelmaat van een klok mailtjes om de ploegen op te peppen (volgens hem spelen we mits enig geluk volgend seizoen met vier ploegen in eerste afdeling), onze Peter – ouderdomsdeken van de spelers – vat elke partij aan met jeugdige moed. Vicky geeft nooit op, wat onder andere onze Oost-Limburger Jaak Berben tot schade en schande in het LIK ervoer. Billy vervoert ons H3 tot in Timboektoe als het moet. Lennert ziet eruit als een lammetje, maar hij geeft wel katoen op het bord. Ik heb mijn Caantje, maar Tom heeft zijn Tobe, onze Sanders hebben een broertje. Thomas veegde in zijn categorie al zijn tegenstanders in het Limburgs Kampioenschap van het bord. Tom belt teveel op ongepaste momenten. Thuis bij Geert tikt de digitale klok niet zoals ze in het KA tikt. Fernand en Willy zeggen wel dat ze reserve willen zijn, maar hun oogjes blinken. Ondertussen wacht Alfons op het getoeter van zijn bevallige chauffeur. Als het wat stil wordt is er altijd wel een Rik die zegt: ‘Allee, drinken we d’r nog ene?’Â
De mama van Martijn vindt Martijn een engeltje.
Ik word lyrisch als ik aan al die momenten van het voorbije seizoen denk.
Sorry als ik op dit ogenblik nog veel anderen vergeet, die voor evenveel mooie momenten hebben gezorgd.
Misschien moeten we niet teveel naar de grote momenten kijken, waaraan we toch niets kunnen veranderen. Misschien is het beter om gewoon maar te zorgen voor een fijne leefomgeving voor de mensen om ons heen.
Mag ik jullie vragen om daar allemaal voor te willen blijven zorgen, net zoals jullie deden in het jaar dat nu voorbij is?
Robert Pools, een fiere voorzitterÂ